Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD0337

Datum uitspraak2008-04-23
Datum gepubliceerd2008-04-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708251/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 16 oktober 2007, nr. 2007INT208841, heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) opnieuw besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Montfoort (hierna: de raad) bij besluit van 6 juni 2005 vastgestelde bestemmingsplan "Voorvliet".


Uitspraak

200708251/1. Datum uitspraak: 23 april 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], en het college van gedeputeerde staten van Utrecht, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 16 oktober 2007, nr. 2007INT208841, heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) opnieuw besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Montfoort (hierna: de raad) bij besluit van 6 juni 2005 vastgestelde bestemmingsplan "Voorvliet". Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2007, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. [partij] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2008, waar [appellanten], bij monde van [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door G.A. de Mello, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door C.M. Kortekaas, ambtenaar in dienst van de gemeente. 2. Overwegingen 2.1. Tegen het eerdere besluit omtrent goedkeuring van 10 januari 2006 is geen beroep ingesteld door [partijen]. Het besluit omtrent goedkeuring van 16 oktober 2007 is, voor zover nodig, een heroverweging van het voornoemde besluit van 10 januari 2006. Vaststaat dat voornoemde personen door het heroverwegingsbesluit niet in een nadeliger situatie zijn komen te verkeren dan waarin zij zich bevonden na het besluit omtrent goedkeuring van 10 januari 2006, waarbij op hun bedenkingen is beslist en waarin zij geacht moet worden te hebben berust, nu zij daartegen destijds geen beroep hebben ingesteld. Voormelde besluiten behelzen immers beide de goedkeuring van het plan, behoudens in het voorliggende besluit het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke- en woondoeleinden" waaraan bij uitspraak van de Afdeling van 11 april 2007, in zaak nr. 200601523/1, goedkeuring is onthouden. Onder deze omstandigheden, en nu niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard, voor zover dit is ingesteld door voornoemde personen. 2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. 2.3. [appellanten] betogen ten eerste dat het gewijzigd vastgestelde plan ten onrechte niet opnieuw ter inzage is gelegd vóór het nemen van het bestreden besluit. Voorts stellen zij dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Parkgebied -PG(t)- " met de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO I", waardoor met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid ter plaatse een tenniscomplex mag worden gerealiseerd. Volgens hen heeft in zoverre geen belangenafweging plaatsgevonden en is het bestreden besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Ten slotte betogen [appellanten] dat ten onrechte niet opnieuw een zogeheten watertoets is uitgevoerd. Daartoe voeren zij aan dat in de watertoets nog is uitgegaan van een waterberging van 4000 m² ter plaatse van de bestaande tennisbanen, terwijl deze in het plan als zodanig zijn bestemd. Volgens hen dient de waterberging buiten de rode contouren als bedoeld in het streekplan niet ter vervanging van de eerder beoogde waterberging binnen het plangebied. Voorts voeren [appellanten] aan dat de kap van bomen en de verwijdering van struikgewas de bestaande wateroverlast zal verergeren. Zij merken op bezwaar te hebben gemaakt tegen het besluit tot verlening van een kapvergunning. 2.4. Het college heeft opnieuw goedkeuring verleend aan het plan, met uitzondering van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke- en woondoeleinden". Wat betreft het plandeel met de bestemming "Parkgebied -PG(t)-" met de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO I" acht het college van belang dat het plandeel slechts 1,5 hectare betreft en daarmee ziet op een zeer kleine uitbreiding ten opzichte van de kern Linschoten. Voorts is volgens het college niet in geschil dat de agrarische structuur niet wordt aangetast, nu de opstrekkende verkaveling van het gebied door het plan wordt gerespecteerd, en dat de landschappelijke afweging ten aanzien van dit plandeel centraal staat. Dienaangaande merkt het college op dat het plandeel is gelegen in de polder Rapijnen, die op zichzelf een open karakter heeft. Deze openheid wordt volgens het college echter reeds onderbroken door het buurtschap Cattenbroek, dat centraal is gelegen in de polder en een vrij dicht boerderijlint vormt. Bij deze boerderijen is veelal opgaande erfbeplanting aanwezig. Daarnaast staat een aantal bomen langs het Weidepad, waaraan het plandeel grenst. Ook is langs het Weidepad bij Cattenbroek een bosje gelegen. Verder stelt het college dat het plandeel goed aansluit bij het relatief groene karakter van de rest van het plangebied en dat de landschappelijke zoom rondom de gronden van het plandeel aansluit bij de groene zoom rondom de sportvelden ten zuidoosten van het plangebied. Bezien vanuit het open gebied zal de locatie niet opvallen ten opzichte van de bestaande kernrand, aldus het college. 2.4.1. In zijn verweerschrift stelt het college onder meer dat in de kern van Linschoten geen open ruimte aanwezig is voor verplaatsing van het bestaande tennispark. Voorts stelt het college dat de stedelijke ontwikkelingen in het plangebied en de daarmee noodzakelijke uitplaatsing van het tennispark reeds zijn afgewogen in het eerste goedkeuringsbesluit en daarom nu niet meer ter discussie staan. Ten slotte merkt het college op dat een aanvullende watertoets niet noodzakelijk is geacht in de uitspraak van de Afdeling van 11 april 2007. 2.5. In het plan is aan gronden ten oosten van de waterloop Middenwetering de bestemming "Parkgebied -PG(t)-" met de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO I" toegekend. De desbetreffende gronden liggen buiten de rode contour van Linschoten als bedoeld in het streekplan en zijn gelegen in een gebied dat in het streekplan is aangeduid als 'Landelijk gebied 2'. Volgens het streekplan dient aantasting van waardevolle en kwetsbare open ruimte door nieuwe verstedelijking zo veel mogelijk te worden vermeden en moeten verstedelijkingsambities plaatsvinden binnen de zogeheten rode contouren. In zones met de aanduiding 'Landelijk gebied 2' is het streven erop gericht om andere dan agrarische grondclaims te beperken. Als in de streekplanperiode vestiging of uitplaatsing van stedelijke randactiviteiten aan de orde is, moet de agrarische structuur zo min mogelijk worden aangetast en moet worden voorzien in een goede landschappelijke inpassing. Ook moet de te realiseren voorziening passen bij het verzorgingsniveau van de desbetreffende kern, aldus het streekplan. 2.6. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Parkgebied (PG)" aangewezen gronden onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, beplantingen en waterpartijen. 2.7. Ingevolge artikel 22, tweede lid, van de planvoorschriften is het college van burgemeester en wethouders - met inachtneming van artikel 11 van de WRO - bevoegd de bestemming van de gronden voorzien van de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO I" te wijzigen in de bestemming "Recreatieve doeleinden (R)" met dien verstande dat: a. de gronden zijn bestemd voor: - een tenniscomplex en bijbehorende horecavoorzieningen met een grondoppervlak van ten hoogste 100 m²; - bijbehorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen, water, groen- en parkeervoorzieningen, een en ander met dien verstande dat […]; b. de oppervlakte van de gebouwen maximaal 300 m² mag bedragen; c. de bouwhoogte van de gebouwen maximaal 4 m mag bedragen; d. de bouwhoogte van de lichtmasten maximaal 20 m mag bedragen; e. de gebouwen binnen een afstand van ten hoogste 30 m van de Middenwetering gerealiseerd dienen te worden; f. van deze wijzigingsbevoegdheid alleen gebruik mag worden gemaakt ten behoeve van de verplaatsing en uitbreiding van het bestaande tenniscomplex aan de Jacob Barneveldstraat. 2.8. Uit de uitspraak van de Afdeling van 11 april 2007 volgt dat het college gehouden was een nieuw besluit te nemen omtrent goedkeuring van het plan, met uitzondering van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke- en woondoeleinden". Uit de WRO noch enige andere bepaling volgt dat na vernietiging van (een deel van) het besluit omtrent goedkeuring van een bestemmingsplan, dit plan opnieuw ter inzage dient te worden gelegd alvorens opnieuw een goedkeuringsbesluit wordt genomen. Anders dan [appellanten] wellicht veronderstellen, ziet het bestreden besluit niet op het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke- en woondoeleinden", waarvan niet alleen de goedkeuring is vernietigd in de uitspraak van 11 april 2007, maar waaraan bij die uitspraak door de Afdeling tevens goedkeuring is onthouden. In zoverre dient het plan opnieuw te worden vastgesteld, waarna het ingevolge artikel 26 van de WRO ter inzage dient te worden gelegd. Dienaangaande dient nog een afzonderlijk besluit omtrent goedkeuring te worden genomen. Dit betoog faalt derhalve. 2.9. Ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Parkgebied-PG(t)-" met de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO I" is in de uitspraak van 11 april 2007 overwogen dat het college bij zijn afweging zich er onvoldoende rekenschap van heeft gegeven dat het gebied ten oosten van de Middenwetering, dat zich kenmerkt door openheid, buiten de rode contour om Linschoten ligt en dat een landschappelijke inpassing van het parkgebied dan wel het tennispark in het landelijke gebied door middel van de bestemming "Groenvoorzieningen" juist afbreuk kan doen aan deze openheid. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college in het voorliggende besluit evenwel voldoende gemotiveerd dat de agrarische structuur zo min mogelijk door het plan wordt aangetast en dat is voorzien in een goede landschappelijke inpassing van het parkgebied dan wel het tennispark, zodat het plan in zoverre in overeenstemming is met het beleid in het streekplan. [appellanten] hebben niet bestreden dat het plandeel is ingepast in de bestaande opstrekkende verkavelingsstructuur van het gebied. Voorts heeft het college, anders dan [appellanten] stellen, in redelijkheid bij zijn besluit kunnen betrekken dat door de bestaande opgaande beplanting in de omgeving geen sprake is van absolute openheid. Verder acht de Afdeling van belang dat in het parkgebied bij recht geen bebouwing is toegelaten en dat met de bestemming "Groenvoorzieningen (GR)" bij recht is voorzien in een groene zoom langs drie zijden van dit parkgebied. De in geding zijnde wijzigingsbevoegdheid ziet niet op deze gronden, zodat ook is voorzien in een groene zoom in geval van wijziging van het plan voor de uitplaatsing van het bestaande tennispark. Bovendien wordt daarmee aangesloten bij de groene zoom rondom de nabijgelegen sportvelden. Gelet hierop heeft het college, hoewel het plan naar zijn aard in enige mate afbreuk doet aan het open karakter van de omgeving, zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van deze openheid. Gezien de groene zoom ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat het plan kan leiden tot onaanvaardbare lichtoverlast, zoals [appellanten] vrezen. Ten aanzien van de door [appellanten] bestreden noodzaak van het parkgebied en het tenniscomplex heeft het college in redelijkheid van belang kunnen achten dat deze ontwikkelingen samenhangen met de tevens in het plan voorziene woningbouw in de kern ter plaatse van het bestaande parkgebied en het bestaande tenniscomplex. Wat betreft de procedure inzake de kap van bomen ten behoeve van de realisering van het plan wordt ten slotte overwogen dat de desbetreffende bezwaren van [appellanten] aan de orde komen in de procedure omtrent het verlenen van een kapvergunning. 2.10. Ten aanzien van het aspect waterhuishouding is in de uitspraak van 11 april 2007 geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat de gevolgen van het gewijzigd vastgestelde plan voor de waterhuishouding in betekenende mate anders zijn dan de gevolgen die het ontwerpplan op dit punt met zich zou brengen. Voorts is uitsluitend in verband met de vernietiging van de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Parkgebied -PG(t)-" met de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO I" tot vernietiging van het gehele bestreden besluit overgegaan, omdat wordt beoogd om ter plaatse van de desbetreffende gronden 75% van de extra waterberging te realiseren die voor het gehele plangebied benodigd is. Nu uit 2.10. volgt dat het college in redelijkheid goedkeuring heeft kunnen verlenen aan het plandeel met de bestemming "Parkgebied -PG(t)-" met de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO I", ziet de Afdeling thans geen aanleiding meer voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft het aspect waterhuishouding onzorgvuldig is genomen. 2.11. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is mitsdien voor het overige ongegrond. 2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover het is ingesteld door [appellanten]; II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat. w.g. Hoekstra w.g. Langeveld lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2008 317-516.